Bibi Dumon Tak

Sinds wanneer ben je gaan schrijven?

Mijn eerste boek kwam uit in 2001. Ik heb Nederlands gestudeerd en gaf les aan anderstaligen.

Hoe kom je aan onderwerpen voor je boeken?

Je moet mijn oeuvre, inmiddels zo’n vijftien titels, zien als een lange slinger van aaneengeregen boeken. Het ene boek roept eigenlijk het volgende op. Ik denk nooit vooruit en vertrouw erop dat wanneer het ene af is er wel een volgend zal komen. De onderwerpen haken in elkaar

Je schrijft vaak over dieren. Heeft je dat van jongs af aan geïnteresseerd?

Ja. Mijn moeder en mijn zusje hebben het ook, heel erg. Het zal wel erfelijk zijn. Wij behoren tot het type mens dat spinnen en wespen vangt onder een glas, en vervolgens naar buiten brengt. Maar ik zal nooit zeggen dat dieren mijn beste vrienden zijn. Want dat is te gemakkelijk. Voor een dierenvriendschap hoef je niet veel moeite te doen, voor een mensenvriendschap wel.

Je houdt ook van koeien. Hoe is dat gekomen?

Ik denk gewoon doordat ik ermee in aanraking kwam. Mijn vader is een Zeeuw en we brachten alle vakanties en veel weekenden door in Zeeland, in een klein huisje omringd door koeien. Wat sommige meisjes met paarden hebben, dat had ik met koeien. Ik was niet uit die weilanden weg te slaan. Ik denk achteraf dat die dieren een soort natuurlijke Ritalin voor mij waren. Als kind was ik heel druk, maar ADHD bestond nog niet, je werd gewoon naar buiten gestuurd om daar je energie kwijt te raken.

Ik word nog steeds heel erg rustig van koeien. Als ik op het platteland woonde zou ik nooit meer een boek schrijven, denk ik. Mijn zusje had het heel erg met paarden. Ik moet ‘had’ zeggen, omdat ze er niet meer is. Zij was een echt paardenmeisje. Vanaf dat ze heel klein was. Er was geen geld om naar een manege te gaan, maar mijn moeder wist een oud zadel op de kop te tikken en dat legde ze over een balk heen in de tuin en dan ging mijn zusje daarop zitten. Tot mijn moeder hertrouwde met een andere man en er wel geld was om paard te gaan rijden.

Heeft jouw zus veel steun gehad aan die dieren toen ze ziek werd?

Ja, heel zeker. Toen ze ziek werd ging haar poes altijd bij haar liggen. Toen ze stierf bleef haar poes Raya onbeweegwlijk aan haar zijde. Ook het hondje van mijn moeder, waar mijn zusje gek op was, bleef tegen haar aan liggen. Het was hartverscheurend en prachtig. Beide tegelijk.

Hoe lang is je zus ziek geweest?

Twee jaar. Maar waarschijnlijk al langer. Ze gedroeg zich zoals mijn honden zich bij de dierenarts gedragen: ogen gericht op de deurklink. Als mijn zusje naar een arts ging, keek ze alleen maar naar die deur en op haar horloge. ‘Hoe lang gaat dit duren?’ vroeg ze bijna altijd. Het leek brutaal, maar het was angst, net als bij de meeste dieren bij de dierenarts.

Ik weet dat er nu een tendens is dat artsen luid en duidelijk tegen hun patiënten moeten zeggen hoe het ervoor staat. Dat ze zonder omwegen moeten vertellen dat ze ongeneeslijk zien zijn en dood zullen gaan. Ze moeten niet langer, zoals vroeger, om de hete brij heendraaien. Ik ben voor een iets dierlijker aanpak. Liegen is natuurlijk niet aan de orde, maar als een patiënt met zijn neus naar de deur wil zitten, laat hem dan, en gun hem een uitweg in de vorm van hoop. Als het toch afgelopen is met je, waarom zou je dan alvast sterven als er nog iets te leven valt? Als de tijd daar is, geven de meeste mensen er heus wel aan toe. Zo ging het met mijn zusje, net zoals het gaat bij gewonde dieren. Binnen twee dagen was ze dood.

Je zus had twee kinderen. Hoe gaat het nu met hen?

Eigenlijk weet niemand hoe het met de kinderen gaat. De ex-man van mijn zusje houdt ze bij zich. Niemand mag hen meer zien. Niemand uit het leven van mijn zusje, tenminste. Vriendjes, buurjongetjes, vriendinnen van mijn zusje, mijn moeder en ik. We zijn allemaal afgesneden. Nieuwe telefoonnummers, de post wordt verscheurd, hun poes mogen ze niet meer komen aaien, mails worden niet beantwoord. Het is krankzinnig dat dit mag en dat we er niets aan kunnen doen. Alle rechten liggen bij de vader, en de kinderen zijn loyaal. Ze zijn te afhankelijk van deze man om tegen hem in opstand te komen.

Dat lijkt me heel heftig. Hadden jullie een hechte band?

De band was zeer hecht. Mijn moeder heeft dagelijks voor mijn zusje gezorgd toen ze ziek was. Ik een aantal keren per week. De tijd die we doormaakten was zo ongelooflijk intens. De kinderen waren vaker bij mijn zusje dan bij hun vader. We hadden een zeer nauwe band. De kinderen mochten nog wel bij de afscheidsdienst zijn, maar niet meer bij het condoleren. We hebben ze na die dag nog één keer gezien, daarna nooit meer.

Na haar overlijden nam de woede soms de plaats in van de rouw. Ik moet er nog altijd voor waken dat die woede niet de overhand krijgt. Ik mis mijn zusje. En ik mis haar kinderen. Ik mis een heel gezin dat er van de een op de andere dag niet meer was.

En nu?

Nu moeten we door een heel lange nacht heen om de dag te bereiken. En ik trek mijn moeder met me mee. Zo mag haar leven niet eindigen, zo vol wanhoop. En we hebben afgesproken dat dat niet zal gebeuren. Ik heb nog nooit zoveel moed gezien bij iemand. Mijn zusje was een nakomertje. Mijn moeder heeft haar gekregen en ook weggebracht. Ik weet nu dat het in het leven om veel dingen gaat, belangrijke dingen zoals doorzetten en loslaten en vergeven en vallen en opstaan. Maar het meest van alles gaat het om moed. Om moedig zijn. En ik denk dat iedereen, hoe moedeloos je je soms ook kunt voelen, dat in zich heeft. Je mag alles verliezen, maar nooit de moed.